Adrie van der Poel was een uitstekend wielrenner met een prachtige erelijst. Maar de kers op de taart ontbreekt: een overwinning in Parijs-Roubaix. Kan zoon Mathieu wel voor elkaar krijgen wat vader Adrie niet lukte? RIDE Magazine volgde de natte klassieker afgelopen herfst in het spoor van Adrie. En zag Mathieu met een derde plaats de beste uitslag van pa evenaren.
Deze reportage was eerder te lezen in de RIDE Voorjaarsgids van 2022.
Adrianus Aloysius Jacobus van der Poel, roepnaam Adrie. Geboren op 17 juni 1959 in Bergen op Zoom. Opgegroeid in Hoogerheide. Als jonge wielrenner kende hij slechts één droom: Parijs-Roubaix winnen. Ondanks een uitpuilende erelijst en een lange loopbaan als profwielrenner is de West-Brabander nooit in die missie geslaagd. “Ik zou geen enkele topklassieker ervoor willen inruilen, maar de kers op de taart ontbreekt wel”, erkent hij nu eerlijk. Tijdens de laatste editie in oktober, mag RIDE Magazine exclusief met hem mee op pad in l’Enfer du Nord.
Adrie van der Poel won de Ronde van Vlaanderen, Luik-Bastenaken-Luik, Amstel Gold Race, Clásica San Sebastián, Parijs-Tours en Parijs-Brussel. Tel daarbij op een zilveren WK-medaille op de weg, een wereldtitel in het veld (naast vijf keer zilver en twee keer brons), twee Tour de France-etappes, een dag de gele trui en een tweede en derde plek in de Ronde van Lombardije. Daarnaast vele overwinningen in andere koersen, een batterij nationale titels en talrijke ereplaatsen. Waaronder een derde plaats in Parijs-Roubaix. De Helleklassieker die Van der Poel zo graag had willen winnen.
Het is zondag 3 oktober om zes over half negen in de morgen, als we het erf van de Van der Poels oplopen in de bossen van Kapellen. “Normaal had ik gezegd: ‘zes minuten te laat’. Maar nu kwam het me wel goed uit, want ik heb net pas alles gereed”, verwelkomt Adrie ons. De toon is gezet, waarna we in de stromende regen voor een autorit van zo’n drie uur naar Troisvilles vertrekken. De eerste van dertig kasseistroken in Parijs-Roubaix. In de lange autorit valt het amper tien seconden stil en de anekdotes over de Koningin der Klassiekers vliegen over het dashboard.
We rijden in een witte wagen van Alpecin-Fenix met een gepersonaliseerd nummerbord van zoon Mathieu: MVDP-3. Naarmate we de eerste kasseistrook naderen, rijden we meer en meer parallel aan het parcours. Daar zullen de renners enkele uren later oorlog maken op de Franse middeleeuwse paden, waar de gevreesde kasseien door een dikke modderlaag nog nauwelijks zichtbaar zijn.
We passeren op de A23 de afslag Orchies. “Kijk, daar loopt strook 13”, wijst Adrie tussen de velden, haaks op de snelweg. Het valt op hoeveel de klassiekerspecialist van weleer nog weet over de omgeving. “Krijg ik vandaag de kans om hem helemaal te rijden, dan rijd ik Parijs-Roubaix volgend jaar met mijn ogen dicht. Ai, maar niet met de conditie die ik nu heb, hoor”, grijnst hij.
Ziel van vroeger
Voor Van der Poel is de Helleklassieker dé mooiste koers van het jaar. “Die slechte wegen, dat vond ik altijd al iets hebben. De ziel van vroeger zit nog in deze wedstrijd. Voor mij is dat super speciaal. Het komt ook omdat je écht maar één keer per jaar over deze wegen koerst, heel soms twee keer per jaar als de Tour de France ook stukjes ervan pakt. Dat maakt het uniek. Al die klassiekers in Vlaanderen zijn ook leuk, maar het is veelal hetzelfde. Die hellingen en kasseistroken rijd je soms wel vier of vijf keer per voorjaar. Dat is niet bijzonder meer. Voor mij is Roubaix te vergelijken met een WK, net zo zeldzaam.”
De secteurs – zoals de Fransen hun kasseistroken noemen – in het noorden van Frankrijk zijn ook niet te vergelijken met die in Vlaanderen. “Om het een beetje uit de context te zeggen: in Vlaanderen zijn de kasseistroken bijna asfaltwegen bij wat ze in Noord-Frankrijk voorgeschoteld krijgen. De stroken in Vlaanderen zijn redelijk egaal, maar hier zijn ze doorleefd. De kant begint wat hoger, dan zakt het wat in, vervolgens krijg je een hele rug, zakt het weer in en dan naar de kant loopt het weer een beetje omhoog. Het zijn wegen die er misschien al honderd jaar liggen. Door de zware landbouwmachines die erover rijden hebben ze die kenmerkende vorm aangenomen.”
Dat gaan ze ook niet meer opkalefateren, mede dankzij stichtingen als Les Amis de Paris-Roubaix. Tot tevredenheid van de liefhebber pur sang. “Je rijdt door een groot beschermd gebied. Alle stroken die ze nu nog aandoen, vallen – om het maar op z’n Nederlands te zeggen – onder natuurmonumenten. Deze wegen zullen ze nooit meer asfalteren. Het is een stuk historie. De wedstrijd is 125 jaar oud. Het is natuurlijk fantastisch dat dezelfde wedstrijd nog steeds op de kalender staat met. Het haalt het beste uit de mens, maar ook het beste uit het materiaal naar boven.”
Jaarlijks kijkt Van der Poel uit naar de Hel van het Noorden. “Ik leef er altijd naartoe”, zegt hij als we op honderd meter van de strook Troisvilles uit de wagen stappen, de stromende regen en het gure herfstweer tegemoet. Door de vele regenval stroomt het water in de gootjes van de weg, langs de kasseien naar beneden. De stenen zijn spekglad en in de berm en de goten glijd je weg in de modder en het drassige gras. “Ik breek hier lopend al bijna mijn benen, laat staan fietsend”, merk ik op. Adrie lacht: “En dan is dit nog een goede strook, hè.”
Spleten
Mart Smeets zei het ooit zo mooi: “De kasseien in Parijs-Roubaix zijn vanuit een helikopter vanaf honderd meter boven de grond naar beneden gesmeten en daarna noemden ze dat een weg.” Adrie monstert een stuk van de Troisvilles-strook en wijst aan wat Smeets bedoelde. “Er zitten echt spleten tussen waarin heel je wiel verdwijnt”, legt hij uit. “Maar in principe rijden de profs hard genoeg, dat je wiel geen tijd heeft om tussen zo’n spleet te duiken. Zeker als je in Roubaix de wind in de rug hebt. Dat scheelt enorm.”
Een andere ontwikkeling die eraan bijdraagt dat renners steeds beter over de keien kunnen dokkeren, is het materiaal. En laat dat nu net een tweede liefde voor Van der Poel zijn. Anno 2022 is het rijden over kasseien een stuk plezieriger dan in zijn tijd, ondanks dat de fietsen tegenwoordig weinig comfort meer bieden. “Ze hebben van alles geprobeerd: voorvorken die anders geveerd waren, ze hebben full suspension geprobeerd. Maar dat is allemaal bij één keer gebleven, omdat je zo veel kracht verliest – al kon je full suspension toen nog niet blokkeren, dat kan nu wel. Je fiets werd door de vering een stuk zwaarder, dat woog ook wel mee.”
Bij regen komt er zo veel meer bij kijken dan lomp hard over die kasseien rijden.
Van der Poel: “Als je naar de fietsen van nu kijkt, zie ik heel weinig comfort terug. De vering van de fiets is nagenoeg helemaal weg. Sommigen hebben een kleine vering onder het stuur of een zadelpen die veert. Maar het enige comfort dat je nu eigenlijk nog hebt, haal je uit de bandjes. De laatste jaren zijn de banden van 23 millimeter naar 28 en soms wel dertig millimeter gegaan. De banden zijn nu dus een stuk breder. Ik denk dat zeventig tot tachtig procent van het peloton nu op de fiets rijdt waarmee ze ook de andere klassiekers rijden, de fiets waaraan je gewend bent.”
Tussen duim en wijsvinger
Eenmaal op de kasseien, is het vervolgens zaak om je carbon ros te vertrouwen. “De kunst is om midden op de rug van de weg te rijden. Die ligt het rondst en als het nat is, is dat vaak het gladste. Maar vooral: je moet heel relaxed zijn. Hoe steviger en krampachtiger je je stuur vasthoudt, hoe eerder je gaat vallen. ‘Met losse handen rijden’, zeg ik altijd. Je moet maken dat het stuur tussen je duim en je wijsvinger en de palm van je hand blijft. Je houdt een centimeter of anderhalf vrij en je laat je hem maar in je hand denderen. Als je snelheid hebt met een goede versnelling, dan kan er eigenlijk – zeker bij droog weer – heel weinig fout gaan. Nat is dat totaal anders.”
Dan komt het namelijk veel meer aan op techniek. “En een portie geluk”, beaamt Van der Poel. “Bij regen komt er zo veel meer bij kijken dan lomp hard over die kasseien rijden. Je moet dan echt vooruitkijken. Het stukje tussen het moment waarop je ogen de grond raken en je fiets, dat probeer je jezelf te memoriseren. Als je naar beneden kijkt, weet je niet of er twintig meter verder een gat is. Of wat voor bocht eraan komt. Als je onder de rug blijft in een linkse bocht, dan kun je er vrij hard door. Zit je rechts, dan lopen de stenen in de bocht voor jou schuin af. Terwijl je er als het ware tegenaan moet rijden.”
Na een inspectie van de eerste kasseistrook en een fotosessie ter plekke, stappen we weer in de wagen, op weg naar de finale. Onderweg daar naartoe halen we verhalen op uit Adries eigen tijd als renner. We passeren nu op de A23 in een bomenrijk gebied onder meer rakelings het Bos van Wallers. “An sich is die strook niet zo heel moeilijk. Wat het lastig maakt, is dat ze er zo hard over rijden. Daar maken de renners de eerste voorselectie. Wie je daar kwijt bent, ben je kwijt. Zelden komt er iemand terug die daar achteropraakt. En elke goed getrainde prof die een doel gemaakt heeft van Roubaix, die kan vanaf het Bos van Wallers negentig kilometer koersen.”
Even verderop tuurt Adrie over de Franse arbeidersgrond weemoedig naar herkenning. “Daarginder ligt strook elf”, zegt hij. Hij doelt op Mons-en-Pévèle. “Als ik het goed heb: daar ga je vanaf de asfaltweg links in. Op een gegeven moment ga je een bocht in helemaal naar rechts, iets meer dan negentig graden. Dan krijg je nog één bocht naar links en dan loopt het heel gemeen vals plat op. Die strook ligt op 45 kilometer voor het einde. Moeilijk en lastig. Carrefour de l’Arbre vind ik wel meevallen, zeker na de bochtjes als je op dat lange stuk naar het café rijdt. Die strook is vooral zo zwaar omdat-ie diep in de finale zit.”
Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik Parijs-Roubaix kon winnen. Ook in 1986 niet.
Demarrage
Net op die strook plaatse Van der Poel in 1986 een allesbeslissende demarrage. Vier man bleven er over: Sean Kelly, Rudy Dhaenens, Ferdi Van den Haute en hijzelf. Een unicum dat jaar: de streep lag niet op de iconische Vélodrome, maar voor het kantoor van sponsor La Redoute. Van den Haute – vroegere ploegmaat en kameraad van Kelly – ging vroeg aan en de Ier deed niets. Van der Poel moest hem gaan halen, waarna Kelly dankbaar uit zijn wiel spurtte. “Iets langer gokken was misschien beter geweest. Ik weet niet of ik Kelly dan had geklopt had. Ook weet ik zeker dat ik op de piste meer kans had gehad”, denkt Van der Poel terug. Hij eindigde als derde. Ook in het beste voorjaar uit zijn loopbaan (een week voor de Hel won hij de Ronde van Vlaanderen en een week later werd hij tweede in Luik-Bastenaken-Luik) kon hij zijn droomklassieker niet winnen.
“Eigenlijk heb ik nooit het gevoel gehad dat ik Parijs-Roubaix kon winnen. Ook in 1986 niet”, zegt hij eerlijk wanneer we op het einde van Carrefour de l’Arbre zijn aangekomen in Restaurant Auberge. “Één keer had ik wel de benen om te winnen. Dat was in 1983. Ik denk dat mijn toenmalige ploegmaat Hennie Kuiper het niet graag hoort, maar ik was die dag de beste. Al wil ik daarmee niets afdoen aan de wereldprestatie van Hennie. Ik was 23 jaar en dat was mijn tweede Hel. De weken voordien had het veel geregend, waardoor de stenen heel glad waren. Ik denk dat we met vijftig man naar het Bos van Wallers reden. In die tijd deden we toen nog geen verkenning.”
Hij haalt moeiteloos de herinnering verder op: “Ik kom van de kop af. Kuiper (tien jaar ouder dan Adrie, red.) is mijn kopman en ik vraag aan hem: ‘Hoe lang is het nog tot het Bos?’. Hij zei dat hij het niet wist en ik liet me afzakken, maar een paar honderd meter later waren we er en zat ik te ver van achteren. In het Bos brak het en daarna waren de vogels gaan vliegen. Hennie bleef met vier anderen over. Ik belandde in een derde groep, maar ik mocht van ploegleider José De Cauwer niet rijden. Toen Hennie en co meer dan vijf minuten voorsprong hadden, ben ik gaan koersen. Ik ben toen als zesde geëindigd. Voor mijn gevoel was dat de beste Parijs-Roubaix die ik ooit heb gereden. Achteraf was dat de grootste gemiste kans om Roubaix te winnen.”
Zo vader, zo zoon
Adrie leefde voor de klassiekers. Als voormalig artiest op de kasseien is hij nu dirigent voor zijn zoon Mathieu, de volgende topcoureur uit de Van der Poel-bloedlijn. Net voorbij het roemruchte Carrefour de l’Arbre, in de zone waar de ploegen voor de zekerheid personen met extra wielen en drinkflessen hebben staan, ziet hij zijn zoon op kop passeren met Sonny Colbrelli en Florian Vermeersch in zijn wiel. Met een drinkfles in zijn hand, schreeuwt hij Mathieu toe: “Eten en drinken hè. Kom op!”
Vervolgens spoedt hij zich terug naar restaurant Auberge om daar op een groot scherm de ontknoping te bekijken. Rustig en realistisch bekijkt hij de sprint op het Velodrome in Roubaix en ziet zijn zoon derde worden achter Colbrelli en Vermeersch. In zijn eerste deelname evenaart de renner van Alpecin-Fenix meteen de beste prestatie van pa.
De vader is trots op de prestatie van zijn zoon. “Zeker als je je realiseert dat hij pas drie weken voor Roubaix weer kon trainen door die slepende rugblessure (opgelopen bij de valpartij in de mountainbikewedstrijd op de Olympische Spelen, red.). Ik heb weinig dingen gezien die niet goed waren. Buiten dat Mathieu misschien iets te gretig was, en te veel op kop heeft gereden. Toch denk ik dat hij het maximale eruit heeft gehaald. In zo’n sprint is het na zo’n koers de vraag wie er het langste kan blijven staan. Hij moest iets te vroeg gaan zitten en toen was het harken. De benen zijn dan leeg. Dat heeft dan te maken met het ene procentje dat hij dan mist in de voorbereiding, maar ook het ene procentje dat hij had kunnen winnen met het uitrijden van de Tour de France en het afzien in de cols. Ben je die twee procent beter, dan is dat op dit niveau al gigantisch veel. In dat geval had de rest misschien niet eens op de foto gestaan. Daarom biedt dit resultaat zeker perspectief voor de toekomst.”
Parijs-Roubaix was meer op mijn dan op Mathieus lijf geschreven.
Spelenderwijs
Toch is Adrie ervan overtuigd dat Roubaix meer op zijn lijf dan op het lijf van Mathieu is geschreven. “De Ronde van Vlaanderen ligt Mathieu beter: korte, explosieve hellinkjes. Dat geldt ook voor de Amstel Gold Race. En ik durf daar zelfs Luik-Bastenaken-Luik bij te zetten. Al heeft hij alles in huis om ook Roubaix ooit te winnen. Als-ie kalm blijft en de vorm van de dag heeft. Ai, dan gaat hij er altijd bij zijn. Hij is technisch zó goed. Ik had dat ook wel, maar niet zoals Mathieu. Ik kon drie of vier meter pakken in een bocht. Maar Mathieu pakt er soms wel zeven, acht of zelfs tien. Je ziet ook dat hij zeker is. Hij gaat de bochten in met honderd procent vertrouwen.” Met dank aan het crossbosje op het eigen erf in Kapellen, waar MVDP dat al van jongs af aan leerde. “Spelenderwijs”, glimlacht Adrie. “Als je vijf jaar bent en je gaat fietsen of je bent vijftien jaar en je gaat fietsen: die techniek ga je nooit meer inhalen.”
Mede daardoor en volgens Adrie ook dankzij de tijd, energie en het geld die de broers Christoph en Philip Roodhooft – tezamen met de ervaring van ploegleiders Michel Cornelisse en Bart Leysen – erin steken, zal zijn zoon de komende jaren steevast een favoriet in de Hel van het Noorden zijn. “Een complex heb ik niet, maar Parijs-Roubaix had mijn eigen erelijst wel compleet gemaakt. Inruilen voor een andere grote zege? Mensen vragen weleens of ik de Clásica San Sebastian daarvoor zou willen ruilen. Ik vind hetgeen wat ik gedaan heb om die koers te winnen, één van mijn knapste prestaties ooit. Die hoef ik helemaal niet in te wisselen.”
“Nee, ik wilde Roubaix er gewoon bij hebben”, herhaalt hij op de terugweg nog eens. “Omdat-ie zo goed bij mijn karakteristieken past. Maar pas op: met de capaciteiten die ik had en wat ik bereikt heb, ben ik super tevreden. Misschien wint Mathieu, ooit. Ik zou het hem enorm gunnen. Maar hij kan niet de kers op mijn palmares zetten; die is voor hemzelf. Ik heb Roubaix nooit op mijn naam geschreven. Nooit die kei op de schoorsteenmantel kunnen zetten. Had ik maar harder moeten trappen.”